Ze was nog niet lang op dit eiland. Nog niet lang in deze gevangenis. En ze mistte nu al de buitenwereld. Maar wie zou dat niet zijn? Cill wist dat dit voor iedereen een hel zou moeten zijn.
Ze zuchtte diep en lamlendig en keek om haar heen. Ze zou deze slaapcel met iemand anders moeten delen, en de naam was haar gezegd, maar het was Cill niet goed blijven hangen. Boeiend. Ze zag het zo wel. Cill was zover gekomen dat ze in iedergeval onthouden had dat het een meisje was. Wat natuurlijk niet echt verassend was.
Cill liep naar het stapelbed die tegen de betonnen wand stond. Ze ging mooi het onderste bed nemen. Het hoogste bed zat namelijk gevaarlijk dichtbij het plafond, na haar smaak, en Cill zag haarzelf er goed voor aan haar hoofd in de vroege ochtend te stoten. Daar had ze geen trek in.
Ze ging zitten en staarde naar de vloer. Wie er straks ook binnenkwam als haar kamergenootje, het maakte Cill niet uit. Ze mocht geen vrienden maken. Zoveel mogelijk afstand bewaren. Dan was ze ook geen verantwoording schuldig.